Ezekiel 44

1Toen deed hij mij wederkeren den weg naar de poort van het buitenste heiligdom, die naar het oosten zag; en die was toegesloten. 2En de Heere zeide tot mij: Deze poort zal toegesloten zijn, zij zal niet geopend worden, noch iemand door dezelve ingaan, omdat de Heere, de God Israëls, door dezelve is ingegaan; daarom zal zij toegesloten zijn.
 zijn, zij zal niet geopend worden, Dat is, blijven. Zie Jer 27:22 . Alzo in het volgende.
,
 dezelve is ingegaan; Zie boven Eze 32:2 , Eze 32:4 .
3De vorst, de vorst, die zal in dezelve zitten, om brood te eten voor het aangezicht des Heeren; door den weg van het voorhuis der poort zal hij ingaan, en door den weg van hetzelve zal hij uitgaan.
 vorst, de vorst, Of, overste, waardoor men met sommigen hier kan verstaan den hogepriester, [zie Jer 35:4 ] , afbeeldende onzen Heere Christus, als den enigen Hogepriester, Vorst, Prins en Koning [boven Eze 34:22-23 ] zijner kerk. Of [gelijk anderen] den Heere Christus zelf, die de Heere van dit geestelijk huis is en alleen bekwaam om tot God voor ons te naderen en voor zijn aangezicht te verschijnen, [zie Jer 30:21 ] , die alleen den Vader kent en openbaart, alleen sluit en opent, de enige poort en deur des hemels, die alleen den weg en ingang in het heiligdom voor ons heeft geopend en bereid, en ter rechterhand der majesteit Gods als Koning gezeten is, nemende zijne vreugde in zijn genadewerk en geestelijk gebouw, op welke dit ganse gezicht voornamelijk slaat; vergelijk Mat 3:17 , en Mat 11:27 ; Joh 1:18 , en Joh 3:13 , en Joh 10:9 ; Heb 6:19-20 , en Heb 8:1-2 , en Heb 9:8 , en Heb 10:19-20 ; Rev 3:7 , en Rev 5:5 , enz., idem Isa 53:11 .
,
 in dezelve zitten, Anders: aan dezelve.
,
 brood te eten voor het aangezicht des HEEREN; Dat is, maaltijd te houden, [gelijk tevoren geschiedde van de offeranden] en voorts gemeenzaam voor des Heeren aangezicht te verkeren. Vergelijk Exo 29:32 ; Lev 8:31 , enn Lev 24:9 , en wijders Gen 31:54 . Deze omstandigheden schijnen onderscheid te maken tussen dezen vorst en den vorst, waarvan onder Eze 45 , Eze 46 . Doch beide vorsten [de hogepriester en de koning] kunnen aangemerkt worden als afbeeldende, elk in het zijne, en naar der zaken natuur, den Heere Christus; zie de voorgaande aantekening.
,
 door den weg van hetzelve Of, zijns weegs.
,
 uitgaan Dit duiden sommigen op Christus' wederkomst ten oordeel; vergelijk Act 1:11 ; Heb 9:28 .
4Daarna bracht hij mij den weg der noorderpoort, voor aan het huis; en ik zag, en ziet, de heerlijkheid des Heeren had het huis des Heeren vervuld; toen viel ik op mijn aangezicht.
 voor aan het huis; Hebreeuws, tegen het aangezicht.
,
 viel ik op mijn aangezicht Gelijk boven Eze 43:3 .
5En de Heere zeide tot mij: Mensenkind! zet er uw hart op, en zie met uw ogen, en hoor met uw oren alles, wat Ik met u spreken zal, van alle inzettingen van het huis des Heeren, en van al zijn wetten; en zet uw hart op de ingang van het huis, met alle uitgangen des heiligdoms.
 uitgangen des heiligdoms Of, voortgangen.
6En zeg tot die wederspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere Heere: Het is te veel voor ulieden, vanwege al uw gruwelen, o huis Israëls.
 Het is te veel voor ulieden, Dat is, gij hebt het te veel gemaakt, het is te hoog en te grof geweest, laat het genoeg zijn, gij zult moeten afhouden van, enz. Vergelijk Num 16:3 ; 1Ki 19:4 , met de aantekening. Alzo onder Eze 45:9 . Met deze ingevoegde bestraffing heeft God zijn volk, wien de profeet dit gezicht belast was bekend te maken, opnieuw willen inscherpen hun gruwelijke zonden, om welker wil Hij den vorigen tempel, stad en land verlaten had, opdat zij door ware bekering en geloof mochten zoeken gemeenschap te hebben met dit nieuwe onverdiende genadewerk, dat God door den Messias zou aanstellen, en dat door dit gezicht was afgebeeld.
7Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood, het vette en het bloed offerdet, en zij Mijn verbond verbraken, nevens al uw gruwelen.
 vreemden hebt ingebracht, Hebreeuws, kinderen of zonen van den vreemden of uitlandsen; dat is die geen Israëlieten, noch Gods bondgenoten, noch leden van zijn volk waren; zie 2Sa 22:45 , met de aantekening. Alzo vs.9, of, die niet van het priesterlijk geslacht waren, gelijk Lev 22:10 ; [zie de aantekening aldaar] en daarenboven goddeloos, gelijk volgt.
,
 onbesnedenen van vlees, Dit nemen enigen als twee soorten van onduchtige bedienaars van het heiligdom, zijnde sommigen Israëlieten, maar goddeloos, anderen uitlanders en geen Israëlieten, gans vreemd van God en zijn volk. Anderen verstaan hier zodanigen, die noch van binnen enige godzaligheid hadden, noch van buiten enigen schijn daarvan, zijnde goddeloos van hart en wandel; zie Deu 10:16 ; Jer 4:4 , en Jer 9:25-26 , met de aantekening.
,
 ontheiligen, Door hunne onwaardigheid, afgoderijen, bijgelovigheden en menselijke inzettingen; vergelijk 2Ki 23:5 ; 2Ch 34:5 , en boven Eze 43:7-8 , met de aantekening.
,
 brood, Dat is, spijs. Versta, het geofferde; zie Lev 3:11 , en Lev 21:8 ; Num 28:2 ; Mal 1:12 .
,
 vet en het bloed offerdet, Vergelijk onder vs.15, en Lev 3:16-17 ; maar dit hadden zij geofferd door onwettelijke en goddeloze priesters.
,
 zij Mijn verbond verbraken, De vreemde priesters, doende tegen al mijne ordinantiën, en alzo het verbond van het priesterdom inbrekende en vernietigende.
,
 uw gruwelen Boven de andere gruwelen die gij zelf bedreeft; anders: om, ter oorzaak van, vermits, enz.
8En gijlieden hebt de wacht van Mijn heilige dingen niet waargenomen; maar gij hebt uzelven enigen tot wachters Mijner wacht gesteld in Mijn heiligdom.
 wacht van Mijn Vergelijk boven Eze 40:45 , met de aantekening.
,
 heilige dingen niet waargenomen; Hebreeuws, mijner heiligheden.
,
 uzelven Die gijzelf daartoe verkoren hebt, buiten en tegen mijn last.
9Alzo zegt de Heere Heere: Geen vreemde, onbesneden van hart, en onbesneden van vlees, zal in Mijn heiligdom ingaan, van enigen vreemde, die in het midden der kinderen Israëls is.
 Alzo zegt de Heere HEERE Hier volgen nu de wetten van reformatie in de kerkelijke diensten, aanwijzende wie daartoe onduchtig of duchtig zijn; vergelijk de apostolische bevelen, inzonderheid in de brieven aan Timotheus en Titus; idem Rev 2 , Rev 3 , enz.
,
 Geen vreemde, onbesneden van hart, Hebreeuws, alle kind, of zoon eens vreemden zal niet, enz.; dat is, geen van hen; geen die onduchtig is in geloof of leer en leven.
10Maar de Levieten, die verre van Mij geweken zijn, als Israël ging dolen, die van Mij zijn afgedwaald, hun drekgoden achterna, zullen wel hun ongerechtigheid dragen;
 Maar de Of, ja ook, zelfs, enz.
,
 Levieten, Hierdoor verstaan sommigen de priesters uit de Levieten, zijnde van Ithamar en Abjathar afkomstig, uit vs.13, en de tegenstelling van vs.15, en boven Eze 40:46 , en Eze 43:19 ; zie 1Ki 2:27 . Dit is ene afbeelding van de tucht, die in Gods kerk moet geoefend worden over al zulke bedienaars van Gods huis, die van den waren godsdienst en religie afwijkende, Gode en zijn kerk ontrouw zijn geworden, wanneer zij zich daarvan komen te bekeren; vergelijk 2Ki 23:9 , met de aantekening aldaar.
,
 drekgoden achterna, Zie Lev 26:30 .
,
 ongerechtigheid dragen; Dat is, straf hunner ongerechtigheid; zie Lev 5:1 .
11Nochtans zullen zij in Mijn heiligdom bedienaars zijn, in de ambten aan de poorten van het huis, en zij zullen het huis bedienen; zij zullen het brandoffer en het slachtoffer voor het volk slachten, en zullen voor hun aangezicht staan, om hen te dienen;
 bedienaars zijn, Van slechtere en mindere diensten dan zij tevoren bedienden, [dat is, zij zullen gedegradered worden]; 1Ch 23:28-29 ; idem Num 3:7-8 , en onder vs.14.
12Omdat zij henlieden gediend hebben voor het aangezicht hunner drekgoden, en den huize Israëls tot een aanstoot der ongerechtigheid geweest zijn, daarom heb Ik Mijn hand tegen hen opgeheven, spreekt de Heere Heere, dat zij hun ongerechtigheid zullen dragen.
 henlieden gediend hebben Het volk.
,
 hand tegen hen opgeheven, Dit is, Ik heb gezworen; zie Gen 14:22 .
13En zij zullen tot Mij niet naderen, om Mij het priesterambt te bedienen, en om te naderen tot al Mijn heilige dingen, tot de allerheiligste dingen; maar zullen hun schande dragen, en hun gruwelen, die zij gedaan hebben.
 heilige dingen, Hebreeuws, heiligheden.
,
 allerheiligste dingen; Of, in de allerheiligste plaatsen. Hebreeuws, heiligheden der heiligheden.
,
 gruwelen, die zij gedaan hebben Dat is, de straf van die, gelijk boven vs.10.
14Daarom zal Ik hen stellen tot wachters van de wacht des huizes, aan al zijn dienst, en aan alles, wat daarin zal gedaan worden.
 wacht des huizes, Vergelijk boven Eze 40:45 , met de aantekening, en hier boven vs.11.
15Maar de Levietische priesters, de kinderen van Zadok, die de wacht Mijns heiligdoms hebben waargenomen, als de kinderen Israëls van Mij afdwaalden, die zullen tot Mij naderen, om Mij te dienen; en zullen voor Mijn aangezicht staan, om Mij het vette en het bloed te offeren, spreekt de Heere Heere;
 Levietische priesters, Anders, de priesters [en] de Levieten. Vergelijk boven Eze 40:45-46 , met de aantekening.
,
 kinderen van Zadok, Dat is, nakomelingen van Zadok, die afkomstig was van Aäron door Eleazar en Pinehas, [welken een eeuwig priesterdom was toegezegd, Num 25:13 ] en die in Abjathars plaats hogepriester werd. Zie 1Ki 2:27 , 1Ki 2:35 , met de aantekening. Zadok heet zoveel als rechtvaardig zijn, of een gerechtvaardigde. Deze kinderen van Zadok worden hier gesteld als een voorbeeld van alle wettelijke, waardige en bekwame dienaars der kerk van Christus [van den Koning der gerechtigheid en Hogepriester naar de ordening of wijze van Melchizedek] die hier van God in hun dienst vastgesteld, vereerd en gezegend worden.
,
 wacht Mijns heiligdoms hebben waargenomen, Hun bevolen dienst getrouwelijk en bestendiglijk hebben verricht, of rein en zuiver zijn gebleven in het geloof en den waren godsdienst.
16Die zullen in Mijn heiligdom ingaan, en die zullen tot Mijn tafel naderen om Mij te dienen, en zij zullen Mijn wacht waarnemen.
 tafel naderen, Zie boven Eze 41:22 .
,
 Mijn wacht waarnemen Zie Lev 8:35 ; Num 3:7 .
17En het zal geschieden, als zij tot de poorten van het binnenste voorhof zullen ingaan, dat zij linnen klederen zullen aantrekken; maar wol zal op hen niet komen, als zij dienen in de poorten van het binnenste voorhof, en inwaarts.
 linnen klederen zullen aantrekken; Dat rein, luchtig, blank, lieflijk en niet bezwaarlijk, lastig of hinderlijk is en in den dienst, als wel in een wollen kleed. Zie van de priesterlijke klederen boven Eze 42:14 , en vergelijk Mat 17:2 , en Mat 28:3 ; Rev 4:4 , en Rev 7:13 .
18Linnen huiven zullen op hun hoofd zijn, en linnen onderbroeken zullen op hun lenden zijn; zij zullen zich niet gorden in het zweet.
 huiven zullen op hun hoofd zijn, Het Hebreeuwse woord heeft den naam van versieren; en het dekken van het hoofd wordt genomen voor een teken van onderwerping en onderdanigheid, 1Co 11:10 . Alzo is der leraren sieraad, hun Hoofd Christus onderdanig en onderworpen te zijn; vergelijk Exo 28:40 , en Exo 39:28 .
,
 zweet Of, met zweet; dat is, alzo, of met zulke begording of kleding, dat zij daarvan zouden zweten, of, [gelijk sommigen] aan zweterige plaatsen van het lichaam, waar de mens gemeenlijk het meest zweet. Anders: naar het zweet, dit houden sommigen als ene afbeelding van de wakkerheid en kuisheid des harten, die bij de bedienaars van Gods kerk in het verrichten van den dienst moet zijn.
19En als zij uitgaan tot het buitenste voorhof, namelijk tot het buitenste voorhof tot het volk, zullen zij hun klederen, in dewelke zij gediend hebben, uittrekken, en dezelve henenleggen in de heilige kameren; en zullen andere klederen aantrekken, opdat zij het volk niet heiligen met hun klederen.
 heilige kameren; Hebreeuws, kamers der heiligheid. Zie boven Eze 42:14 .
,
 heiligen met hun klederen Door het aanroeren der heilige klederen, die met de heilige olie gezalfd en alleen voor de priesters waren, geheiligd tot den godsdienst, welke heiliging met de andere niet mocht gemeen gemaakt worden; zie Exo 29:37 , en Exo 30:29 ; idem onder Eze 46:20 . Sommigen nemen het alsof God zijne dienstknechten daarmede wil verbieden een huichelachtigen schijn van heiligheid voor de gemeente te voeren, en integendeel bevelen gemeenzaamheid met de broeders; vergelijk Mat 6:5-6 , Mat 6:16-18 .
20En zij zullen hun hoofd niet glad afscheren, ook de lokken niet lang laten wassen; behoorlijk zullen zij hun hoofden bescheren.
 hoofd niet glad Niet gans kaal scheren noch het haar lang laten wassen, maar matiglijk korten, afsnijden of scheren, vergelijk Lev 21:5 ; betekenende eerbaarheid, zedigheid en matigheid in den uiterlijken wandel.
,
 afscheren, Te weten met een scheermes, gelijk enigen dit nemen.
,
 lang laten wassen; Hebreeuws, laten uitschieten, uitslaan, voortschieten; dat is, lang laten wassen.
,
 behoorlijk zullen zij hun hoofden bescheren Hebreeuws, bescherende zullen zij bescheren. Anders: ganselijk, of in alle manieren afsnijden, en dan in het voorgaande, bescheren. Het Hebreeuwse woord wordt alleenlijk hier gevonden.
21Ook zal geen priester wijn drinken, als zij in het binnenste voorhof zullen ingaan.
 priester Hebreeuws, alle priesters zullen niet, enz.; dat is, geen van hen zal, enz.
,
 wijn drinken, Dat is, hij zal zijn dienst met een nuchter, aandachtig, opmerkend en heilig gemoed verrichten, en alles vermijden wat hem daarin zou mogen hinderen. Vergelijk Lev 10:9 ; 1Ti 3:3 ; Tit 1:7 ; idem Mat 24:48-49 , enz.
22Ook zullen zij zich geen weduwe of verstotene tot vrouwen nemen; maar jonge dochters van het zaad van het huis Israëls, of een weduwe, die een weduwe zal geweest zijn van een priester, zullen zij nemen.
 Ook zullen zij zich geen weduwe of verstotene tot vrouwen nemen; Vergelijk Lev 21:13 , enz. Deze ordinantie wil zeggen dat Gods dienaars stichtelijk en den Heere zullen huwelijken, vermijdende hetgeen de eer en waardigheid van hun dienst zou mogen verduisteren, of een onstichtelijke huishouding veroorzaken; vergelijk 1Ti 3:2 , 1Ti 3:4 ; idem 1Co 7:39 , en 1Co 9:5 .
23En zij zullen Mijn volk onderscheid leren tussen het heilige en onheilige, en hun bekend maken het onderscheid tussen het onreine en reine.
 onderscheid leren Vergelijk Lev 10:10 , en boven Eze 22:26 ; Mal 2:7 ; 1Ti 6:20 ; 2Ti 1:13 , en 2Ti 2:15-16 ; Tit 1:9 ; Rev 2:2 , Rev 2:14-16 , Rev 2:20 , enz.
24En over een twistzaak zullen zij staan om te richten; naar Mijn rechten zullen zij hen richten; en zij zullen Mijn wetten en Mijn inzettingen op al Mijn gezette hoogtijden houden, en Mijn sabbatten heiligen.
 twistzaak Vergelijk Deu 17:8-9 , enz.; 2Ch 19:10-11 . Dit ziet op de kerkelijke rechtspraak, of de oordelen, die in Gods huis bij kerkelijke vergaderingen naar Gods Woord moeten gehouden worden, tot onderrichting der conscientiën in zaken van geloof en leven, wegneming en voorkoming van ergernissen en behoudenis van vrede en enigheid onder broeders.
,
 staan om te richten; Of, bij recht blijven staan; dat is, bestendiglijk volharden in hetgeen recht en mijnen woorde overeenkomstig is. Vergelijk 2Ki 23:3 , en de manier van spreken gebruikt, Deu 25:8 .
,
 zullen Mijn wetten en Mijn inzettingen Vergelijk 1Ti 6:13-14 , enz.
,
 gezette hoogtijden houden, Anders: in, of met al mijne bijeenkomsten; dat is, zowel het een als het ander, wat van mij is ingesteld, dat zullen zij onderhouden, bijzonder wat aangaat de vergaderingen der gelovigen den openbaren godsdienst in dezelve.
,
 sabbatten heiligen Zie Exo 20:8 ; idem Heb 4:9-11 .
25Ook zal geen van hen tot een doden mens ingaan, dat hij onrein worde; maar om een vader, of om een moeder, of om een zoon, of om een dochter, om een broeder of om een zuster, die geens mans geweest is, zullen zij zich mogen verontreinigen.
 geen van hen tot een doden mens ingaan, Hebreeuws, hij zal niet, enz. dat is, geen der priesters. Vergelijk Lev 21:1-4 , enz. Deze ordinantie beveelt al zulke matigheid in rouw, dat de godsdienst geëerbiedigd en de band der natuur en van den geest onder de Christenen niet veracht, en ook de hoop van het eeuwige leven niet verduisterd worden; met bekentenis onzer zwakheid en gebrekkelijkheid in dezen, waarvan wij vergeving door Christus moeten verzoeken. Vergelijk 1Th 4:13 , enz., Joh 11:33 , Joh 11:35 ; Act 9:39 .
26En na zijn reiniging zullen zij hem zeven dagen tellen.
 zijn reiniging zullen zij hem zeven dagen tellen Van den priester, die verontreinigd was over een dode, vergelijk Num 6:9 , enz., en Num 19:11-12 , enz.
27En ten dage, als hij in het heilige zal ingaan, in het binnenste voorhof, om in het heilige te dienen, zal hij zijn zondoffer offeren, spreekt de Heere Heere. 28Dit nu zal hun tot een erfenis zijn: Ik ben hun Erfenis; daarom zult gij hunlieden geen bezitting geven in Israël; Ik ben hun Bezitting.
 Dit nu zal hun tot een erfenis zijn Vergelijk deze wetten met Num 18:8 , Num 18:20 , Num 18:24 ; Deu 10:9 , en Deu 12:12 , en Deu 14:27 , en Deu 18:1-2 , en Deu 26:12 ; onder dezelve wordt den kerkendienaren van God verordineerd hun behoorlijk onderhoud. Zie Mat 10:10 ; Luk 10:7 ; 1Co 9:4 , 2Co 3:6-7 , enz., en zeer klaarlijk vs.13,14, aldaar.
29Het spijsoffer, en het zondoffer, en het schuldoffer, die zullen zij eten; ook zal al het verbannene in Israël het hunne zijn.
  verbannene in Israël het hunne zijn Hebreeuws, ban. Zie Lev 27:21 .
30En de eerstelingen van alle eerste vruchten van alles, en alle hefoffer van alles, van al uw hefofferen, zullen der priesteren zijn; ook zult gij de eerstelingen van uw deeg den priester geven, om den zegen op uw huis te doen rusten.
 eerstelingen Hebreeuws, het eerste, het voornaamste van alle eerstelingen van alles. Zie Exo 13:2 , en Exo 22:29-30 ; Num 18:11 .
,
 vruchten Of, van hetgeen eerst voortkomt.
,
 alles, en alle Dat is, allerlei, en zo in het volgende.
,
 hefoffer van alles, Of, alle offerande, enz.
,
 de eerstelingen van uw deeg den priester geven, Vergelijk Num 15:20 ; Neh 10:37 , enz.
,
 zegen op uw huis te doen rusten Vergelijk Deu 14:29 , en zie het tegendeel boven Eze 5:13 .
31Geen aas, noch wat verscheurd is van het gevogelte, of van het vee, zullen de priesters eten.
 Geen aas, Hebreeuws, allen aas, enz. zullen zij [de priesters] niet, enz. dat is, geen aas, niets verscheurds; vergelijk Exo 22:31 ; Lev 22:4 , Lev 22:8 ; boven Eze 4:14 , betekenende dat de kerkedienaars onstraffelijk en heilig moeten zijn, niet genegen tot den verdervenden toorn, roverij, onrechtvaardig gewin, enz. vergelijk Mat 23:25 ; 1Ti 3:3 ; hetwelk ook allen gelovigen [als geestelijke priesters] bevolen moet zijn, gelijk deze wet ook gans Israël gegeven is; Exo 22:31 .
Copyright information for DutSVVA